Ecodesign richtlijn 2015

De Eu Ecodesign richtlijn gaat 26 September 2015 in werking en heeft voor uw vve ook gevolgen. Zo moet uw verwarming een minimaal rendement hebben.

Geplaatst door: Appartement en Eigenaar

DE ECODESIGN RICHTLIJN

DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie,
Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging
van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch
ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name
artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:


(1) Krachtens Richtlijn 2009/125/EG dient de Commissie
eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energiegerelateerde
producten met een significant omzet- en
handelsvolume, een significant milieueffect en een significant
potentieel voor verbetering met betrekking tot het
milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt.


(2) Bepalingen over het rendement van verwarmingsketels
zijn vastgelegd in Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van
21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor
nieuwe olie- en gasgestookte centraleverwarmingsketels

(3) Op grond van artikel 16, lid 2, onder a), van Richtlijn
2009/125/EG moet de Commissie overeenkomstig de
procedure van artikel 19, lid 3, en de criteria vastgelegd
in artikel 15, lid 2, en na raadpleging van het Overlegforum
ecologisch ontwerp, in voorkomend geval uitvoeringsmaatregelen
invoeren voor producten die een grote
bijdrage kunnen leveren tot de kosteneffectieve beperking
van broeikasgasemissies, zoals verwarmings- en waterverwarmingstoestellen.

(4) De Commissie heeft een voorbereidende studie verricht
naar de technische, milieutechnische en economische aspecten
van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen
(verwarming van ruimten en water)
die gewoonlijk in de Unie worden gebruikt. De studie
is verricht in samenwerking met de belanghebbenden en
de betrokken partijen uit de Unie en derde landen en de
bevindingen ervan zijn openbaar gemaakt.

(5) De milieuaspecten van ruimteverwarmingstoestellen en
combinatieverwarmingstoestellen die voor de toepassing
van deze verordening als significant worden beschouwd,
zijn het energieverbruik tijdens de gebruiksfase en (voor
verwarmingstoestellen met een warmtepomp) de geluidsvermogensniveaus.
Bovendien zijn voor verwarmingstoestellen
die gebruikmaken van fossiele brandstoffen de
emissies van stikstofoxiden, koolstofmonoxide, zwevende
deeltjes en koolwaterstoffen ook geïdentificeerd als significante
milieuaspecten.

(6) Het is niet aangewezen om eisen inzake ecologisch ontwerp
met betrekking tot de emissie van koolstofmonoxide,
zwevende deeltjes en koolwaterstoffen vast te stellen,
aangezien er nog geen geschikte Europese meetmethoden
beschikbaar zijn. Voor de ontwikkeling van deze meetmethoden
heeft de Commissie de Europese normalisatieinstellingen
de opdracht gegeven om bij de herziening
van deze verordening na te denken over eisen inzake
ecologisch ontwerp voor deze emissies. Nationale bepalingen
voor eisen inzake ecologisch ontwerp voor emissies
van koolstofmonoxiden, zwevende deeltjes en koolwaterstoffen
van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen
kunnen behouden blijven
of kunnen worden ingevoerd tot wanneer de desbetreffende
eisen inzake ecologisch ontwerp van de Unie van
kracht worden. De bepalingen van Richtlijn
2009/142/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 30 november 2009 betreffende gastoestellen (3),
waarbij de verbrandingsproducten van gastoestellen omwille
van de gezondheid en veiligheid worden beperkt,
blijven ongewijzigd.

(7) Uit de voorbereidende studie blijkt dat het voor ruimteverwarmingstoestellen
en combinatieverwarmingstoestellen
niet nodig is eisen vast te stellen met betrekking tot
de andere in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2009/125/EG
vermelde parameters voor ecologisch ontwerp. Met name
broeikasgasemissies, gerelateerd aan koelmiddelen die gebruikt
worden in verwarmingstoestellen met een warmtepomp
voor de verwarming van het huidige Europese
gebouwenbestand, worden niet als significant aangezien.
Bij de herziening van deze verordening zal worden beoordeeld
of het aangewezen is om eisen inzake ecologisch
ontwerp voor deze broeikasgasemissies vast te stellen.

 

(8) De verordening moet ook van toepassing zijn op ruimteverwarmingstoestellen
met ketel, op basis van warmtekrachtkoppeling
of met warmtepomp die warmte leveren
aan centraleverwarmingssystemen op basis van water,
voor het opwarmen van ruimten, en op combinatieverwarmingstoestellen
met ketel of met warmtepomp die
warmte leveren aan centraleverwarmingssystemen op basis
van water, voor het opwarmen van ruimten en het
verstrekken van warm drinkwater en warm water voor
sanitair gebruik. Deze verwarmingstoestellen zijn ontworpen
voor het gebruik van gasvormige of vloeibare brandstoffen,
met inbegrip van biobrandstoffen (tenzij hoofdzakelijk
biobrandstoffen gebruikt worden), elektriciteit en
omgevings- of afvalwarmte.

(9) Verwarmingstoestellen die zijn ontworpen om gasvormige
of vloeibare brandstoffen te gebruiken die hoofdzakelijk
(meer dan 50 %) op basis van biomassa zijn
geproduceerd, hebben specifieke technische kenmerken
die verdere technische, economische en milieuanalyse
vergen. Naargelang van het resultaat van deze analyse
moeten in voorkomend geval in een latere fase eisen
inzake ecologisch ontwerp voor dergelijke verwarmingstoestellen
worden vastgesteld.

(10) Het jaarlijkse energieverbruik in de Unie van ruimteverwarmingstoestellen
en combinatieverwarmingstoestellen
werd in 2005 geschat op 12 089 PJ (circa 289 Mtoe),
wat overeenkomt met 698 Mt CO2-emissies. Wanneer
geen specifieke maatregelen worden genomen, wordt verwacht
dat het jaarlijkse energieverbruik zal oplopen tot
10 688 PJ in 2020 De jaarlijkse uitstoot van stikstofoxiden
door ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen
bedroeg in de Unie in 2005 821 kt
SOx-equivalent. Wanneer geen specifieke maatregelen
worden genomen, wordt verwacht dat de jaarlijkse uitstoot
zal stijgen tot 783 kt SOx-equivalent in 2020. Uit
de voorbereidende studie blijkt dat het energieverbruik
tijdens de gebruiksfase en de uitstoot van stikstofoxiden
door ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen
aanzienlijk kunnen worden verminderd.

(11) Een daling van het energieverbruik van ruimteverwarmingstoestellen
en combinatieverwarmingstoestellen kan
worden bereikt door de toepassing van bestaande, niet
aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën
die de gecombineerde uitgaven voor de aankoop
en het gebruik van deze producten doen dalen.

(12) In de Unie zijn er bijna vijf miljoen woningen met gedeelde
open-rookkanaalsystemen. Omwille van technische
redenen is het in woningen met een gedeeld
open-rookkanaalsysteem niet mogelijk om de bestaande
ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen
met ketel te vervangen door ketels
met rookgascondensor met een hoger rendement. De in
deze verordening vastgelegde eisen maken het mogelijk
ketels zonder rookgascondensor die specifiek voor een
dergelijke opstelling zijn ontworpen, in de handel te houden;
dit moet onnodige kosten voor consumenten voorkomen,
geeft fabrikanten de tijd om verwarmingsketels te
ontwikkelen die gebruikmaken van efficiëntere verwarmingstechnologieën,
en geeft de lidstaten de tijd om
zich te buigen over hun nationale bouwvoorschriften.

(13) Het gecombineerde effect van de voorschriften inzake
ecologisch ontwerp die zijn vastgesteld in deze verordening
en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013
van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling
van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en
de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen,
combinatieverwarmingstoestellen, pakketten
van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars
en zonne-energie-installaties en pakketten van
combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars
en zonne-energie-installaties betreft (1), zal naar verwachting
tegen 2020 een jaarlijkse energiebesparing zijn van
naar schatting ongeveer 1 900 PJ (circa 45 Mtoe), wat
overeenkomt met ongeveer 110 Mt CO2-emissies, en
een vermindering van stikstofoxide-emissies van ongeveer
270 kt SOx-equivalent per jaar, in vergelijking met een
situatie waarin geen maatregelen worden genomen.
(14) De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten de eisen
inzake het energieverbruik, het geluidsvermogensniveau
en de stikstofoxide-emissies van ruimteverwarmingstoestellen
en combinatieverwarmingstoestellen in de Unie
harmoniseren. Aldus dragen ze bij tot een betere werking
van de interne markt en een betere milieuprestatie van
deze producten.
(15) De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen uit het oogpunt
van de eindgebruiker geen negatieve invloed hebben
op de werking of de betaalbaarheid van ruimteverwarmingstoestellen
of combinatieverwarmingstoestellen en
ze mogen geen schadelijke gevolgen hebben voor de
gezondheid, de veiligheid en het milieu.
(16) De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten geleidelijk
worden ingevoerd, zodat fabrikanten voldoende tijd krijgen
om het ontwerp van hun onder deze verordening
vallende producten te herzien. De timing moet zo worden
bepaald dat rekening wordt gehouden met het kosteneffect
voor fabrikanten, met name uit het midden- en
kleinbedrijf, terwijl tevens wordt gegarandeerd dat de
doelstellingen van deze verordening tijdig worden verwezenlijkt.
(17) De productparameters moeten worden gemeten en berekend
met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare
methoden die beantwoorden aan erkende
moderne meet- en berekeningstechnieken, met inbegrip
van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen
die door Europese normalisatie-instellingen zijn opgesteld
op verzoek van de Commissie, in overeenstemming met
de procedures bepaald in Verordening (EU) nr.
1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad
van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie
(2).

(18) Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn
2009/125/EG moeten in deze verordening passende procedures
voor overeenstemmingsbeoordeling worden gespecificeerd.
(19) Ter ondersteuning van controles op de naleving moeten
de fabrikanten informatie vermelden in de in de bijlagen
IV en V van Richtlijn 2009/125/EG genoemde technische
documentatie, voor zover deze informatie betrekking
heeft op de eisen van deze verordening.
(20) Om het milieueffect van ruimteverwarmingstoestellen en
combinatieverwarmingstoestellen verder te beperken,
moeten de fabrikanten informatie verstrekken over demontage,
recycling en/of verwijdering.
(21) Naast de in deze verordening vastgestelde juridisch bindende
eisen, moeten indicatieve benchmarks voor de beste
beschikbare technologieën worden vastgesteld om informatie
over de milieuprestaties tijdens de levensduur
van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen
op grote schaal beschikbaar te stellen
en gemakkelijk toegankelijk te maken.
(22) Richtlijn 92/42/EEG moet worden ingetrokken behalve
wat artikel 7, lid 2, artikel 8 en bijlagen III tot en met
V betreft, en in de onderhavige verordening moeten
nieuwe bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen
dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot andere
verwarmingstoestellen dan verwarmingsketels, om het
energierendement van ruimteverwarmingstoestellen en
combinatieverwarmingstoestellen verder te verhogen, en
om andere significante milieuaspecten van ruimteverwarmingstoestellen
en combinatieverwarmingstoestellen te
verbeteren.
(23) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming
met het advies van het bij artikel 19, lid 1,
van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp
vastgesteld voor het in de handel brengen en/of in werking
stellen van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen
met een nominale warmteafgifte van
≤ 400 kW, inclusief verwarmingstoestellen die zijn geïntegreerd
in pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars
en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen,
temperatuurregelaars en zonneenergie-installaties
als omschreven in artikel 2 van Gedelegeerde
Verordening (EU) nr. 811/2013.
2. Deze verordening is niet van toepassing op:
a) verwarmingstoestellen die specifiek zijn ontworpen om te
werken op gasvormige of vloeibare brandstoffen die hoofdzakelijk
op basis van biomassa zijn geproduceerd;
b) verwarmingstoestellen die gebruikmaken van vaste brandstoffen;
c) verwarmingstoestellen die binnen de werkingssfeer vallen
van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en
de Raad (1);
d) verwarmingstoestellen die uitsluitend warmte leveren voor
het verstrekken van warm drinkwater en warm water voor
sanitaire toepassingen;
e) verwarmingstoestellen voor het verwarmen en verspreiden
van gasvormige middelen voor warmteoverdracht zoals
stoom of lucht;
f) ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling
met een maximaal elektrisch vermogen van 50 kW of
hoger;
g) warmtegeneratoren ontworpen voor verwarmingstoestellen
en met dergelijke warmtegeneratoren uit te rusten behuizingen
van verwarmingstoestellen, die in de handel zijn gebracht
vóór 1 januari 2018 ter vervanging van identieke
verwarmingstoestellen en identieke behuizingen van verwarmingstoestellen.
Op het vervangingsproduct of de verpakking
ervan moet duidelijk worden vermeld voor welk verwarmingstoestel
het bedoeld is.
Artikel 2
Definities
In aanvulling op de in artikel 2 van Richtlijn 2009/125/EG
vastgestelde definities gelden voor de doeleinden van deze verordening
de volgende definities:
1. „verwarmingstoestel”: een ruimteverwarmingstoestel of een
combinatieverwarmingstoestel;
2. „ruimteverwarmingstoestel”: een toestel dat
a) warmte verstrekt aan een centraleverwarmingssysteem
op basis van water om een gewenste binnentemperatuur
van een ingesloten ruimte, zoals een gebouw, een woning
of een kamer, te bereiken en te behouden, en
b) uitgerust is met één of meerdere warmtegeneratoren;
3. „combinatieverwarmingstoestel”: een ruimteverwarmingstoestel
dat ontworpen is om ook warmte op te wekken voor
het afleveren van warm drinkwater of warm water voor
sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde
hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen,
en dat gekoppeld is aan een externe voorziening
van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden;
4. „centraleverwarmingssysteem op basis van water”: een systeem
dat gebruikmaakt van water als middel voor warmteoverdracht
om centraal opgewekte warmte te verspreiden
over warmtestralers om gebouwen of gedeelten ervan te
verwarmen;

 

5. „warmtegenerator”: het onderdeel van een verwarmingstoestel
dat de warmte genereert via één of meerdere van de
volgende processen:
a) verbranding van fossiele brandstoffen en/of biobrandstoffen;
b) gebruik van het joule-effect in verwarmingselementen
met elektrische weerstand;
c) opvangen van omgevingswarmte uit een luchtbron, waterbron
of grondbron, en/of afvalwarmte;
waarbij een voor een verwarmingstoestel ontworpen
warmtegenerator en een met dergelijke warmtegenerator
uit te rusten behuizing van verwarmingstoestellen ook als
een verwarmingstoestel wordt beschouwd;
6. „behuizing van verwarmingstoestel”: het deel van een verwarmingstoestel
dat ontworpen is om er een warmtegenerator
in te monteren;
7. „nominale warmteafgifte” (Pnominaal): de aangegeven
warmteafgifte van een verwarmingstoestel bij het voorzien
van ruimteverwarming en, indien van toepassing, waterverwarming,
onder nominale standaardomstandigheden, uitgedrukt
in kW; voor ruimteverwarmingstoestellen met
warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met
warmtepomp zijn de nominale standaardomstandigheden
voor het vaststellen van de nominale warmteafgifte de referentieontwerpvoorwaarden,
zoals bepaald in tabel 4 van
bijlage III;
8. „nominale standaardomstandigheden”: de functioneringsomstandigheden
van verwarmingstoestellen in gemiddelde
klimaatomstandigheden voor de vaststelling van de nominale
warmteafgifte, de seizoensgebonden energie-efficiëntie
van ruimteverwarming, de energie-efficiëntie van waterverwarming,
het geluidsvermogensniveau en de stikstofoxideemissies;
9. „biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten,
afvalstoffen en residuen van biologische herkomst uit de
landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen),
de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de
biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk
afval;
10. „biobrandstof”: een gasvormige of vloeibare brandstof die
gewonnen is uit biomassa;
11. „fossiele brandstof”: een gasvormige of vloeibare brandstof
van fossiele oorsprong;
12. „ruimteverwarmingstoestel met ketel”: een ruimteverwarmingstoestel
dat warmte genereert door de verbranding
van fossiele brandstoffen en/of biobrandstoffen en/of het
joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
13. „combinatieverwarmingstoestel met ketel”: een ruimteverwarmingstoestel
met ketel dat ontworpen is om ook
warmte te genereren voor het afleveren van warm drinkwater
of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde
temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde
debieten met bepaalde tussenpozen, en dat gekoppeld is
aan een externe voorziening van drinkwater of water voor
sanitaire doeleinden;
14. „ruimteverwarmingstoestel met elektrische ketel”: een
ruimteverwarmingstoestel met ketel dat warmte genereert
door uitsluitend gebruik te maken van het joule-effect in
verwarmingselementen met elektrische weerstand;
15. „combinatieverwarmingstoestel met elektrische ketel”: een
combinatieverwarmingstoestel met ketel dat warmte genereert
door uitsluitend gebruik te maken van het joule-effect
in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
16. „ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling”:
een ruimteverwarmingstoestel dat gelijktijdig en in
één proces warmte en elektriciteit genereert;
17. „ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp”: een ruimteverwarmingstoestel
dat omgevingswarmte van een lucht-,
water- of grondbron, en/of afvalwarmte gebruikt voor het
genereren van warmte; een ruimteverwarmingstoestel met
warmtepomp kan zijn uitgerust met één of meerdere aanvullende
verwarmingstoestellen die gebruikmaken van het
joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand
of die werken door middel van de verbranding van
fossiele en/of biobrandstoffen;
18. „combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp”: een
ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat ontworpen
is om ook warmte te genereren voor het afleveren van
warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden
op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan
bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen, en dat gekoppeld
is aan een externe voorziening van drinkwater of water
voor sanitaire doeleinden;
19. „aanvullend verwarmingstoestel”: een niet-preferentieel verwarmingstoestel
dat warmte genereert wanneer de warmtevraag
groter is dan de nominale warmteafgifte van het preferentiële
verwarmingstoestel;
20. „seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming”
(ηs
): de verhouding tussen de vraag naar ruimteverwarming
in een bepaald verwarmingsseizoen, geleverd door
een verwarmingstoestel, en het jaarlijkse energieverbruik dat
nodig is om aan deze vraag te voldoen, uitgedrukt in %;
21. „energie-efficiëntie van waterverwarming” (ηwh): de verhouding
tussen de nuttige energie die door een combinatieverwarmingstoestel
geleverd wordt voor het afleveren van
drinkwater of water voor sanitaire doeleinden en de energie
die nodig is voor het genereren van die energie,
uitgedrukt in %;

 

22. „geluidsvermogensniveau” (LWA): het A-gewogen geluidsvermogensniveau,
binnen en/of buiten, uitgedrukt in dB;
23. „omrekeningscoëfficiënt” (CC): een coëfficiënt die de geraamde
gemiddelde EU-opwekkingsefficiëntie van 40 %
weerspiegelt als bedoeld in Richtlijn 2012/27/EU van het
Europees Parlement en de Raad (1); de waarde van de omrekeningscoëfficiënt
is CC = 2,5.
Voor de doeleinden van bijlagen II tot en met V worden bijkomende
definities vastgesteld in bijlage I.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp en tijdschema
1. De eisen inzake ecologisch ontwerp voor verwarmingstoestellen
zijn vastgesteld in bijlage II.
2. Elke eis inzake ecologisch ontwerp wordt volgens het
onderstaande tijdschema toegepast:
a) vanaf 26 september 2015:
i) voldoen verwarmingstoestellen aan de in bijlage II, in de
punten 1, onder a), 3 en 5, vastgelegde eisen;
ii) voldoen combinatieverwarmingstoestellen aan de in bijlage
II, punt 2, onder a), vastgelegde eisen;
b) vanaf 26 september 2017:
i) voldoen elektrische ruimteverwarmingstoestellen, elektrische
combinatieverwarmingstoestellen, ruimteverwarmingstoestellen
met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen
met warmtepomp aan de in bijlage II,
punt 1, onder b), vastgelegde eisen;
ii) voldoen combinatieverwarmingstoestellen aan de in bijlage
II, punt 2, onder b), vastgelegde eisen;
c) vanaf 26 september 2018 voldoen verwarmingstoestellen
aan de in bijlage II, punt 4, onder a), vastgelegde eisen.
3. De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt
gemeten en berekend overeenkomstig de in bijlage III neergelegde
eisen.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
1. Onverlet het bepaalde in artikel 7, lid 2, artikel 8 en
bijlagen III tot en met V van Richtlijn 92/42/EEG bestaat de
in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure
voor overeenstemmingsbeoordeling uit de in bijlage IV
bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in
bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.
2. Voor de toepassing van de overeenstemmingsbeoordeling
bevat de technische documentatie de in punt 5, onder b), van
bijlage II bij deze verordening vastgestelde productinformatie.
Artikel 5
Controleprocedure met het oog op markttoezicht
Bij het verrichten van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn
2009/125/EG bedoelde controles met het oog op markttoezicht
om naleving van de in bijlage II bij deze verordening vastgelegde
eisen te waarborgen, passen de autoriteiten van de lidstaten
de in bijlage IV bij deze verordening uiteengezette controleprocedure
toe.
Artikel 6
Indicatieve benchmarks
De indicatieve benchmarks voor de best presterende verwarmingstoestellen
die op de markt beschikbaar zijn op het ogenblik
dat deze verordening in werking treedt, zijn vastgelegd in
bijlage V.
Artikel 7
Evaluatie
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening
beoordeelt de Commissie deze verordening in het licht van de
technologische vooruitgang op het gebied van verwarmingstoestellen
en legt zij het resultaat van die evaluatie voor aan het
Overlegforum ecologisch ontwerp. Met name omvat de evaluatie
een beoordeling van de volgende aspecten:
a) de noodzaak van vaststelling van eisen inzake ecologisch
ontwerp voor aan koelmiddelen gerelateerde broeikasgasemissies;
b) het niveau van de eisen inzake ecologisch ontwerp voor
emissies van koolmonoxide, koolwaterstoffen en zwevende
deeltjes dat kan worden ingevoerd, op grond van de in ontwikkeling
zijnde meetmethoden;
c) de noodzaak van vaststelling van strengere eisen inzake ecologisch
ontwerp voor de energie-efficiëntie van ruimteverwarmingstoestellen
met ketel en combinatieverwarmingstoestellen
met ketel, voor het geluidsvermogensniveau en voor
de emissies van stikstofoxiden;
d) de noodzaak van vaststelling van eisen inzake ecologisch
ontwerp voor verwarmingstoestellen die specifiek zijn ontworpen
om gasvormige of vloeibare brandstoffen te gebruiken
die hoofdzakelijk op basis van biomassa zijn geproduceerd;
e) de geldigheid van de waarde van de omrekeningscoëfficiënt;
f) de noodzaak van certificatie door derden.

 

Artikel 8
Overgangsbepalingen
1. Tot 26 september 2015 mogen lidstaten toestaan dat verwarmingstoestellen
in de handel worden gebracht en/of in werking
worden gesteld die in overeenstemming zijn met de nationale
bepalingen inzake de seizoensgebonden energie-efficiëntie
van ruimteverwarming, de energie-efficiëntie van waterverwarming
en het geluidsvermogensniveau die van kracht zijn op
het tijdstip dat deze verordening wordt vastgesteld.
2. Tot 26 september 2018 mogen lidstaten toestaan dat verwarmingstoestellen
in de handel worden gebracht en/of in werking
worden gesteld die in overeenstemming zijn met de nationale
bepalingen inzake emissies van stikstofoxiden die van
kracht zijn op het tijdstip dat deze verordening wordt vastgesteld.
Artikel 9
Intrekking
Richtlijn 92/42/EEG van de Raad wordt ingetrokken behalve
wat artikel 7, lid 2, artikel 8 en de bijlagen III tot en met V
betreft, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met
betrekking tot de omzetting in nationaal recht en de toepassing
van die richtlijn tot het tijdstip van inwerkingtreding van de in
bijlage II bij de onderhavige verordening bepaalde eisen inzake
ecologisch ontwerp.
Artikel 10
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die
van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat.

Bedrijvengids Geplaatst door
Appartement en Eigenaar

Appartement en Eigenaar

Rijksstraatweg 27, 1969 LB  Heemskerk

Bedrijvengids Wilt u meer weten?

Vraag vrijblijvend informatie aan.

Reacties Laat een bericht achter
Log in met uw profiel

Om een reactie te kunnen plaatsen heeft u een profiel nodig.

Inloggen
Leeslijst
Wij waarderen uw privacy.
Wij en onze partners gebruiken technologie, zoals cookies, op onze website om advertenties te personalificeren en om verkeer te analyseren. Door op accepteren te klikken gaat u akkoord met ons Privacy & Cookiebeleid.