Minister Kamp: Vereniging van Eigenaren buiten Warmtewet

Verenigingen van eigenaren (VvE's) vallen toch niet onder de Warmtewet.

Gepubliceerd: 09 juli 2014

Invoering Warmtewet

Sinds de invoering van de Warmtewet bestond er grote onrust onder VvE's. Dit komt doordat er niet duidelijk beschreven stond of een VvE onder de wet valt. In de Warmtewet staat dat bijvoorbeeld een warmtegebruiker bij een ernstige storing in de levering van warmte recht op compensatie heeft. Als de storing langer dan vier uur duurt, kan de gebruiker aanspraak op een vergoeding maken. Een VvE zou in dat geval dus geld moeten reserveren om warmtegebruikers na een storing te compenseren.

Brief minister Kamp

Uit een brief die minister Kamp (Economische Zaken) 7 juli jl. aan de Tweede Kamer stuurde blijkt nu dus dat VvE's zich geen zorgen hoeven te maken over uiteenlopende en dure werkzaamheden die ze zouden moeten laten uitvoeren om te voldoen aan de Warmtewet.

De volledige brief van minister Kamp is hieronder te lezen:

Geachte Voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg Energie op 18 februari 2014 hebben wij gesproken
over de Warmtewet. Zowel de Tweede Kamer als het Ministerie van Economische
Zaken ontving op dat moment signalen dat er praktische knelpunten zouden zijn
bij de uitvoering van de Warmtewet. Ik heb toegezegd eventuele knelpunten die
zich in de praktijk voordoen in kaart te brengen en uw Kamer te informeren over
mijn bevindingen en conclusies. Met deze brief geef ik invulling aan deze
toezegging.

Inleiding
De Warmtewet is op 1 januari 2014 in werking getreden. Het belangrijkste doel
van de wet is het bieden van consumentenbescherming aan afnemers van
warmte. Het betreft een markt die niet was gereguleerd en waarop het zicht
ontbrak. De inwerkingtreding van de wet brengt vanzelfsprekend veranderingen
met zich mee voor betrokken partijen. Leveranciers en consumenten krijgen
bijvoorbeeld te maken met een andere prijsopbouw en met andere rechten en
plichten. In de praktijk leidt dit tot vragen. De afgelopen maanden zijn
gesprekken gevoerd met belanghebbenden om knelpunten en vragen te
inventariseren. Er zijn gesprekken gevoerd met onder andere Vereniging Eigen
Huis, de Nederlandse Woonbond, Kences, Stichting Reeshofwarmte, Stichting
Stadswarmte Den Haag-Ypenburg-Nootdorp, met vertegenwoordigers van
woningcorporaties en verenigingen van eigenaren zoals Aedes en VvE Belang,
warmteleveranciers als Nuon, Eneco, Ennatuurlijk en de branche organisatie
Energie Nederland. Eveneens zijn er gesprekken gevoerd met de Autoriteit
Consument & Markt (ACM), die verantwoordelijk is voor het toezicht op de wet,
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het College van Beroep voor het
Bedrijfsleven. Tijdens een door het Ministerie van Economische Zaken op 1 mei jl.
georganiseerde bijeenkomst zijn de geïnventariseerde knelpunten met genoemde
belangenorganisaties gedeeld en is gesproken over mogelijke
oplossingsrichtingen.

Mijn uitgangspunt is steeds geweest dat ik niet wil tornen aan de basisprincipes
van de Warmtewet, zoals het Niet Meer Dan Anders (NMDA) principe en de
bescherming van gebonden gebruikers. Wel ben ik bereid om naar oplossingen te
zoeken voor knelpunten in de uitvoering van de Warmtewet.

Voor een deel van de knelpunten in de uitvoering van de wet die partijen ervaren
geldt dat deze kunnen worden verklaard door verschillen in interpretatie van
wettelijke bepalingen. In die gevallen geldt veelal dat partijen in onderling overleg
of in overleg met de ACM tot pragmatische oplossingen kunnen komen. Maar er
zijn ook knelpunten in de uitvoering geadresseerd die aanpassing van de
regelgeving vragen. Omdat een aantal knelpunten die marktpartijen nu ervaren
binnen afzienbare tijd moet worden opgelost, wil ik, vooruitlopend op een
evaluatie van de Warmtewet, op korte termijn een wetswijzigingstraject in gang
zetten. De voorbereidingen hiervoor zijn reeds in gang gezet. Ik verwacht dat ik in
het voorjaar van 2015 een voorstel tot wijziging van de Warmtewet bij uw Kamer
kan indienen.

Vooruitlopend op deze wetswijziging heb ik de ACM, die belast is met taken ter
uitvoering van en het toezicht op de naleving van de wet, gevraagd om bij de
handhaving van de Warmtewet rekening te houden met de hierna in deze brief
aangekondigde voorgenomen wijzigingen.

In deze brief schets ik als eerste de ontwikkeling van de warmteprijs in 2014 ten
opzichte van 2013. Daarna geef ik een overzicht van de belangrijkste knelpunten
die de afgelopen maanden naar voren zijn gekomen. Dit betreft onder meer de
reikwijdte van de Warmtewet en de herijking van de parameters die zijn
opgenomen in de Warmteregeling. Waar relevant is aangegeven hoe deze
knelpunten zullen worden geadresseerd in de hierboven aangekondigde
wetswijziging.

Prijsontwikkeling van warmte in 2014 ten opzichte van 2013
Sinds 1 januari van dit jaar moeten de tarieven voor warmte gebaseerd zijn op de
warmteregelgeving. De kosten van warmte bestaan uit vaste kosten en variabele
kosten. De vaste kosten zijn het vastrecht dat niet afhankelijk is van het verbruik
van warmte en de variabele kosten zijn de kosten die wel afhankelijk zijn van het
warmteverbruik. Om inzicht te krijgen in de effecten van de Warmtewet op de
variabele, vaste en de totale kosten van warmte, heeft de ACM informatie
opgevraagd bij de vier grote leveranciers van warmte (Eneco, Ennatuurlijk, Nuon
en Stadsverwarming Purmerend). Op basis van deze gegevens van de ACM kan
worden vastgesteld dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden in de prijzen als
gevolg van de inwerkingtreding van de Warmtewet, met name in de
gebruiksonafhankelijke (vaste) prijzen, maar dat de totale kosten voor
huishoudens gemiddeld genomen gelijk zijn gebleven. Als er wordt gekeken naar
individuele gevallen kan geconstateerd worden dat er zowel sprake is van een
daling als van een stijging van kosten. Hieronder vindt u een nadere toelichting.

Warmtebesluit en maximumprijs
De formule voor de maximumprijs is bepaald in het Warmtebesluit en wordt
jaarlijks vastgesteld door de ACM op basis van een aantal parameters. De
maximumprijs is een prijsplafond dat is gebaseerd op de integrale kosten die een
gemiddelde gasverbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde
hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron, het zogenaamde
NMDA principe. Indien de leverancier een hogere prijs dan de maximumprijs
hanteert, kunnen afnemers een klacht indienen bij de geschillencommissie (waar
de leverancier verplicht bij is aangesloten) of een handhavingsverzoek indienen bij
de ACM. In deze gevallen wordt de prijs van rechtswege gesteld op de
maximumprijs. Naast de maximumprijs voor het verbruik van warmte mogen bij
de verbruiker meetkosten van het warmteverbruik en redelijke kosten voor het ter
beschikking stellen van een warmtewisselaar in rekening worden gebracht.

Prijseffecten
De gegevens betreffen de warmteprijzen zoals gehanteerd in 2013 en 2014 voor
circa 325.000 huishoudens. De ACM heeft op basis hiervan het effect op de
jaarlijkse kosten (in 2014 ten opzichte van 2013) voor huishoudens berekend door
uit te gaan van een jaarverbruik van 30 gigajoules, welke door de meeste
leveranciers als gemiddeld jaarverbruik werd opgegeven. De ACM beschikt niet
over gegevens met betrekking tot de overige (naar schatting 7.000) kleinere
warmteleveranciers die ongeveer de helft van het warmtevolume van de
warmtemarkt voor consumenten voor hun rekening nemen. De reden hiervoor is
dat de grote omvang (in aantal) van deze relatief onbekende (deel)markt het
opvragen en verkrijgen van gegevens in grote mate bemoeilijkt.
De drie grafieken hieronder laten zien bij welk deel van de verbruikers sprake is
van een daling of een stijging in de warmtekosten. De grafieken zijn gebaseerd op
gegevens van de ACM.

Een daling in de kosten is in de grafieken in het blauw zichtbaar gemaakt.
Bij een stijging heeft de ACM dit opgedeeld in drie categorieën: rood betekent een
stijging van maximaal 5%, groen betekent een stijging van 5 tot 15 % en paars
betekent een stijging van meer dan 15%.

De eerste grafiek geeft het gemiddeld effect op de totale kosten voor huishoudens
weer. In de tweede grafiek is het gemiddeld effect op de variabele kosten voor
huishoudens zichtbaar gemaakt. Tenslotte is in de derde grafiek het gemiddeld
effect op de vaste kosten voor huishoudens weergegeven.

De analyse van de ACM maakt zichtbaar dat de inwerkingtreding van de
Warmtewet voor het jaar 2014 leidt tot jaarkosten die vergelijkbaar zijn met de
jaarkosten voor het jaar 2013. In vergelijking met de warmteprijs zoals die in het
jaar 2013 in rekening werd gebracht zijn de vaste kosten gemiddeld gestegen,
terwijl de variabele kosten zijn gedaald. De jaarkosten blijven gelijk omdat de
variabele kosten een groter deel vormen van de rekening dan de vaste kosten.
Daarnaast is een aantal andere factoren van invloed op de warmteprijs.
Leveranciers geven aan dat zij ervoor gekozen hebben om in 2014 hun eigen
tarieven zoveel mogelijk te harmoniseren op het niveau van de maximumprijs. Op
individueel niveau kan dit echter leiden tot prijsverschillen ten opzichte van het
jaar daarvoor. In sommige gevallen leidt dit tot een verlaging van de prijs die
huishoudens voorheen betaalden, in andere gevallen tot een verhoging. De
leveranciers brengen niet bij alle afnemers de maximumprijs in rekening. In
sommige situaties blijven zij onder de maximumprijs omdat leveranciers kortingen
toepassen die voorheen ook werden gegeven. De hoogte van deze korting kan per
project/warmtenet verschillen, afhankelijk van de gemaakte afspraken.

De ACM heeft ook de prijseffecten in kaart gebracht voor klein zakelijke
verbruikers die aangesloten zijn bij de vier grote leveranciers. Uit de gegevens
blijkt dat de totale kosten gemiddeld genomen met 14% zijn gedaald.

Reikwijdte van de Warmtewet
Uit de inventarisatie blijkt dat zich een aantal knelpunten voordoet in bepaalde
blokverwarmingssituaties. Bij blokverwarming is er sprake van centrale aanvoer
van warmte, bijvoorbeeld bij een appartementencomplex, die vervolgens over
verschillende afnemers wordt verdeeld. Ook kan er sprake zijn van
blokverwarming met een gebouw gebonden installatie; een centrale aanvoer van
gas die in het appartementencomplex via een centrale cv-installatie wordt
omgezet in warmte.

Toepasselijkheid op situaties van blokverwarming
Enkele warmtebedrijven stellen dat de verantwoordelijkheid van een leverancier
onder de Warmtewet, in situaties waarbij het inpandige leidingennet in een
appartementencomplex geen eigendom is van de warmteleverancier, zich beperkt
tot de levering tot aan de hoofdaansluiting van dat complex. Zij stellen enerzijds
dat de afnemers niet voldoen aan de definitie van verbruiker, zoals die is
opgenomen in de Warmtewet, indien zij niet beschikken over een individuele
aansluiting. Aan de andere kant betogen zij dat zij zelf geen leverancier zijn
omdat de leidingen die in het gebouw van de afnemer(s) liggen niet tot het
warmtenet, zoals gedefinieerd in de Warmtewet, behoren. Deze warmtebedrijven
zijn van mening dat in dat geval de gebouweigenaar als leverancier in de zin van
de Warmtewet geldt.

Zowel uit de wetsgeschiedenis van de initiatiefwet als die van het
wijzigingswetsvoorstel dat daarop volgde, volgt duidelijk dat blokverwarming
onder de Warmtewet valt, omdat ook in die situaties sprake is van gebonden
verbruikers. De wet bepaalt, anders dan bij gas en elektriciteit, niet dat het net in
eigendom moet zijn van de leverancier. Wanneer de warmteleverancier en de
eigenaar van het net niet dezelfde (rechts)persoon zijn dan moeten er afspraken
worden gemaakt over het beheer van het net. Dergelijke afspraken werden ook
voor de inwerkingtreding van de wet al gemaakt. Dit geldt in het bijzonder voor
de situatie waarbij sprake is van een VvE of woningcorporatie in een wooncomplex
dat is aangesloten op een stadsverwarmingsnet, waarbij de leverancier van
stadsverwarming tot de hoofdaansluiting van het complex levert (zie ook
hieronder). Wel zien we dat de wet zou moeten leiden tot formalisering van
dergelijke afspraken, die in het verleden soms impliciet waren.

In de praktijk blijkt dat de definities die in de Warmtewet zijn opgenomen voor
verbruiker en leverancier dus niet eenduidig worden geïnterpreteerd. Bovendien
hebben de bestaande projecten, veelal sociale woningbouw, een historie die vaak
terug te voeren is op betrokkenheid van gemeenten, gemeentelijke
energiebedrijven en/of gemeentelijke woningbedrijven. Daarbij zijn afspraken
over bijvoorbeeld het onderhoud van leidingen niet altijd eenduidig gemaakt of
vastgelegd. Het onbedoelde gevolg is dat er onduidelijkheid is ontstaan over rollen
en verhoudingen in de markt. Met de Warmtewet is getracht om zoveel mogelijk
de bestaande verhoudingen tussen marktpartijen wettelijk te borgen. Dit
betekent dat de partij die leverancier was voorafgaand aan inwerkingtreding van
de wet dat in principe ook blijft.

Met het oog op het bovenstaande zal ik kritisch kijken naar de huidige definities in
de wet. Waar nodig zullen de definities worden aangescherpt om beter recht te
doen aan de bestaande verhoudingen tussen marktpartijen. Tegelijkertijd zal ik er
voor zorgen dat de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in
de markt worden verduidelijkt. Ik verwacht van marktpartijen dat de hierboven
gemelde afspraken over het beheer van het inpandige leidingennet naar alle
redelijkheid tot stand worden gebracht.

Toepasselijkheid op VvE’s met een gebouw gebonden installatie
In sommige gevallen is een VvE leverancier van warmte, omdat de VvE een
contractuele relatie heeft met de verbruiker voor de levering van warmte. Dit is in
het algemeen het geval in een situatie van blokverwarming met een gebouw
gebonden installatie die de gezamenlijke eigenaren binnen de VvE in beheer of
eigendom hebben. Uit de inventarisatie van knelpunten en vragen blijkt dat de
toepasselijkheid van de eisen die aan leveranciers van warmte gesteld worden op
grond van de Warmtewet voor dergelijke VvE’s leidt tot problemen. Door de
Warmtewet komen er administratieve lasten en verplichtingen te rusten op de VvE
die door VvE’s als disproportioneel belastend worden ervaren. Het gaat hierbij met
name om het prijsplafond op de warmtetarieven, de verplichte storingsregistratie,
de kosten voor het verplichte lidmaatschap van een geschillencommissie en de
compensatieregeling in geval van storingen.

Zo dient bijvoorbeeld de warmteleverancier op grond van de Warmtewet een
compensatie te betalen wanneer de warmtevoorziening onaangekondigd langer
dan 4 uur wordt onderbroken. Dit betekent dat de VvE in haar rol van
warmteleverancier een compensatie moet betalen aan de gebruikers, bestaande
uit de leden van die VvE, terwijl de leden van de VvE door middel van de door de
VvE vastgestelde begroting zelf eerst voor de fondsen dienen te zorgen waaruit de
compensatie kan worden betaald. Een ander voorbeeld van een probleem voor
een VvE als leverancier is dat op grond van de Warmtewet de maximumprijs door
de VvE in rekening gebracht mag worden bij de verbruiker. In de situatie dat de
kostprijs van de warmte de maximumprijs overstijgt, mogen de volledige kosten
door de VvE als leverancier niet doorberekend worden aan de verbruikers. De VvE
kan een deel van de kosten niet als warmtekosten doorbelasten aan de
verbruikers, terwijl de appartementseigenaren de plicht hebben om een
exploitatietekort van de VvE aan te zuiveren. In deze situatie zijn de leden van de
VvE tegelijkertijd verbruiker en leverancier.

Naar mijn oordeel is de verhouding die bestaat tussen een VvE als
warmteleverancier en appartementseigenaren een fundamenteel andere dan de
verhouding tussen overige warmteleveranciers en afnemers. Indien de
warmtetarieven de kosten van de warmtevoorziening niet dekken, betalen de
appartementseigenaren het verschil immers alsnog zelf via de bijdrage aan de
VvE. Dit geldt ook, zoals hiervoor vermeld, voor compensatie in het geval van
storingen. Daarbij speelt bovendien een belangrijke rol dat een
appartementseigenaar zelf het stemrecht heeft in de VvE. Hierdoor is de
verbruiker niet te kwalificeren als een gebonden gebruiker. De bedoeling van de
Warmtewet is om gebonden gebruikers te beschermen, niet om mensen te
beschermen tegen zichzelf. Ik ben dan ook voornemens de wet op dit punt aan te
passen en VvE’s met gebouw gebonden installaties uit te zonderen van de
verplichtingen voor een leverancier die volgen uit de Warmtewet.

Ik wil benadrukken dat het hierbij niet gaat om het uitzonderen van
woningcorporaties. De verhouding van woningcorporaties als leveranciers en
huurders als verbruikers is juist één van de situaties die de wetgever bij de
totstandkoming van de wet voor ogen stond en een situatie waarop de
bescherming van de wet van toepassing is. De verbruikers in deze situatie zijn, in
tegenstelling tot bij de hierboven genoemde VvE’s, wel gebonden gebruikers
omdat ze afhankelijk zijn van één leverancier en niet kunnen kiezen.
Er zijn evenwel situaties waarbij woningcorporaties een deel van de woningen in
een gebouwencomplex in eigendom heeft overgedragen aan particulieren die op
grond van het appartementsrecht verplicht zijn ondergebracht in een VvE. Ik zal
samen met de vereniging van woningcorporaties Aedes en De Nederlandse
Woonbond bespreken of en hoe de Warmtewet voor deze situaties moet worden
aangepast. In het bijzonder zal gekeken worden naar de gevolgen voor de rechten
en plichten van appartementseigenaren bij het overgaan van een gemengde
situatie van huur en eigendom naar een situatie waarin alle woningen in een
gebouwencomplex aan particulieren in eigendom zijn overgedragen.

Naast de hiervoor genoemde situaties vallen de verhuurders van commercieel
vastgoed (kantoren en winkels) met gebouw gebonden installaties tevens onder
de Warmtewet. Commerciële vastgoedorganisaties hebben bezwaren geuit tegen
de rol van leverancier voor deze groep verhuurders bij gebouw gebonden
installaties. Hiervoor heb ik aangegeven dat zowel uit de wetsgeschiedenis van de
initiatiefwet als die van het wijzigingswetsvoorstel dat daarop volgde, volgt dat
blokverwarming onder de Warmtewet valt, omdat in die situaties sprake is van
gebonden verbruikers. Ik zal de wet dan ook niet aanpassen om deze
blokverwarmingssituaties buiten de reikwijdte van de Warmtewet te laten vallen.

Monitor parameters Warmteregeling RVO.nl
Een zuivere uitwerking van het NMDA principe is het uitgangspunt geweest bij de
bepaling van de maximumprijsformule, zoals opgenomen in het Warmtebesluit.
Om deze prijsformule toe te kunnen passen, zijn parameters vastgesteld en
opgenomen in de Warmteregeling. Omdat markt- en technologische
ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de hoogte van de parameters, is
gekozen deze vast te leggen in een ministeriële regeling en te laten monitoren
door het Warmte Expertise Centrum van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO.nl) zodat de regeling periodiek kan worden aangepast.
Bij deze brief heb ik een rapportage van RVO.nl gevoegd over de ontwikkeling van
de parameters van de Warmteregeling. Ik wil hierbij benadrukken dat het gaat om
een monitor en update van de parameters zoals vastgelegd in de
Warmteregeling, niet om de methodiek van de prijsformule zoals vastgelegd in
het Warmtebesluit.

Veel vragen van verbruikersorganisaties die zijn binnengekomen bij RVO.nl en het
ministerie zien op de volgende parameters van de Warmteregeling: de kosten van
een cv-ketel, de kosten voor een afleverset en de leidingverliezen. De conclusies
van RVO.nl, die zijn opgenomen in bijgeleverde rapportage, onder andere ten
aanzien van de hoogte van de referentieprijs van een cv-ketel en een afleverset,
en het rendement van een cv-ketel zal ik in beschouwing nemen bij het herzien
van de Warmteregeling. Daarnaast zal ik mede op basis van informatie die ik heb
ontvangen van consumentenorganisaties en warmteleveranciers bezien of het
wenselijk is de referentieprijs van ketels aan te passen. Zodra het ontwerp van de
regeling gereed is zal er een openbare consultatie plaatsvinden, waarbij partijen in
de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen.

Overige aspecten
Naast de hiervoor genoemde algemene punten heb ik een aantal meer specifieke
vragen ontvangen over kwesties waar ik meer helderheid over wil verschaffen. De
belangrijkste kwesties betreffen achtereenvolgens: de toepassing van
correctiefactoren, meetkosten en bemetering, de warmtewisselaar,
storingsregistratie en veiligheid.

Correctiefactoren
Voor wat betreft het meten van het warmteverbruik is de Europese richtlijn
energie-efficiëntie (2012/27/EU) in de Warmtewet geïmplementeerd door het
amendement van het lid Jan Vos (Kamerstukken II, 2012/13, 32 839, nr. 21).
Volgens marktpartijen en de ACM is een direct gevolg van de Warmtewet dat het
gebruik van correctiefactoren (dan wel reductie- of verdelingsfactoren) op grond
van de Warmtewet niet meer mogelijk is. De reden hiervoor is dat in de wet is
opgenomen dat er bij een kostenverdeelsystematiek (bij afwezigheid van een
individuele warmtemeter of individuele warmtekostenverdelers) van een zo
nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van
een verbruiker wordt uitgegaan, voor zover dat technisch dan wel financieel
mogelijk is.

Correctiefactoren worden gebruikt in drie soorten situaties. Allereerst worden
correctiefactoren toegepast om het verschil in verbruik dat gerelateerd is aan de
ligging van de woning binnen een appartementencomplex te compenseren
(liggingscorrectie). Een appartement dat op de bovenste etage op het noorden
gelegen is gebruikt meer warmte dan een appartement dat in het midden van het
gebouw gelegen is. Liggingscorrecties worden steeds minder toegepast, omdat
toepassing hiervan niet langer nodig is naarmate woningen beter geïsoleerd zijn.
Ten tweede worden correctiefactoren gebruikt om leidingverliezen bij
transportleidingen om te slaan. Ook leidt leidingverlies via transportleidingen
(stijgleidingen en ringleidingen) er in de praktijk toe dat woningen via muren,
vloeren en plafonds verwarmd worden, zonder dat zij hiervoor hun radiatoren
hoeven aan te zetten omdat de buurman aan het stoken is. Als laatste worden
correctiefactoren ook gebruikt om leidingverliezen bij collectieve ketelinstallaties
in het ketelhuis om te slaan.

De leidingverliezen bij collectieve ketelinstallaties in het ketelhuis kunnen niet
worden herleid tot het stookgedrag van de individuele afnemers. Het toestaan van
correctiefactoren voor deze categorie leidt tot onevenredige verdeling van de
kosten voor de verbruikers en is derhalve onwenselijk. Deze verliezen zijn reeds
verdisconteerd in de maximumprijs. Wel blijft het gewenst correctiefactoren toe te
staan voor ligging van de woning en transportleidingen gelet op het feit dat in
sommige oudere appartementencomplexen weinig of geen isolatie is aangebracht.
Als deze mogelijkheid niet wordt geboden kunnen individuele verbruikers
geconfronteerd worden met een significante stijging van de energierekening.
Het gebruik van correctiefactoren wordt door de Richtlijn energie efficiëntie niet
uitgesloten. De Richtlijn (artikel 9, derde lid, derde alinea) voorziet in de
mogelijkheid voor lidstaten om in het geval van appartementengebouwen die zijn
aangesloten op stadsverwarming of waar een eigen gemeenschappelijk
verwarmingssysteem voor dergelijke gebouwen gangbaar is met het oog op een
transparante en accurate berekening van het individuele verbruik, regels in te
voeren voor de verdeling van de kosten van het gebruik van warmte. Waar
passend, bevatten deze regels richtsnoeren voor de wijze waarop de kosten van
het gebruik van warmte verdeeld moeten worden. Ik ben gelet op het
bovenstaande voornemens om deze mogelijkheid alsnog in de wet op te nemen.
Kosten meting warmteverbruik bij warmtekostenverdelers
In de praktijk is gebleken dat het niet eenvoudig is voor partijen om afspraken te
maken over het in rekening brengen van de kosten van meting van het
warmteverbruik bij het gebruik van zogenaamde warmtekostenverdelers. In
situaties van blokverwarming wordt regelmatig gebruik gemaakt van
warmtekostenverdelers. Dit is het geval wanneer verbruikers geen individuele
afleverset met individuele warmtemeter hebben, maar zijn aangesloten op een
systeem van leidingen waarop op verschillende plaatsen warmtekostenverdelers
zijn geplaatst ten behoeve van de verdeling van het warmteverbruik. De
Warmtewet voorziet in deze situatie, in tegenstelling tot de situatie van
meetkosten bij meting door middel van een individuele warmtemeter, niet in een
tarief dat rechtstreeks in rekening kan worden gebracht bij de verbruiker.
De kosten van meting van het warmteverbruik bij het gebruik van
warmtekostenverdelers kunnen worden beschouwd als gebruikskosten voor het
collectieve warmtesysteem, welke aan de verbruiker in rekening kunnen worden
gebracht. Dit is als zodanig reeds opgenomen in de toelichting bij het
Warmtebesluit waarin wordt opgemerkt dat warmteverbruikers zonder afleverset,
die geen gebruikskosten hebben, mogelijk wel andere gebruikskosten voor het
gebruik van het collectieve warmtesysteem maken. In de praktijk komen er ook
situaties voor waarbij warmteverbruikers zonder afleverset wel gebruikskosten
hebben voor onder andere eigen boilers of centrale tapwater installaties. In de
toelichting bij het Warmtebesluit is aangegeven dat deze gebruikskosten voor het
collectieve warmtesysteem bijvoorbeeld in rekening kunnen worden gebracht via
de servicekosten. Nu in de praktijk blijkt dat er geen goede afspraken kunnen
worden gemaakt tussen partijen om verrekening van dergelijke kosten via de
servicekosten te laten plaatsvinden, ben ik voornemens om de wet op dit punt aan
te passen en in de wet op te nemen dat kosten voor warmtekostenverdelers
doorberekend kunnen worden aan de verbruikers. Deze kosten dienen redelijk te
zijn en niet meer bedragen dan NMDA.

Gigajoulemeter
De Warmtewet voorziet in een tariefregulering waarbij wordt uitgegaan van een
leveringsafhankelijk tarief dat wordt uitgedrukt in euro per gigajoule (GJ). Bij
gebouw gebonden installaties kan sprake zijn van een meting in gigajoule bij de
centrale installatie die gas omzet in warmte. Bij oude installaties is dit echter niet
altijd het geval en wordt een verdeling gemaakt op basis van de inkoopkosten van
gas.

In de praktijk blijkt dat, indien er geen warmtemeter geplaatst is bij de centrale
installatie, bij het berekenen van het variabele deel van de maximumprijs voor
warmte onnauwkeurigheden kunnen ontstaan. Dit wordt veroorzaakt doordat de
per afnemer gebruikte hoeveelheid gas in kubieke meter (m3) wordt berekend op
basis van de gemeten eenheden van het warmtekostenverdeelsysteem. Hierbij
wordt geen rekening gehouden met mogelijke inefficiëntie van de ketel. Zonder
een GJ-meter moet een correcte omrekening van gas (m3) naar warmte (GJ)
plaatsvinden die rekening houdt met de kwaliteit van gas en het
brandstofrendement van de betreffende ketel. In de praktijk raadt ACM aan om
eenmalig advies in te winnen bij een technisch adviesbureau om de omrekening
van gas (m3) naar warmte (GJ) correct te bepalen, omdat iedere situatie anders
kan zijn. De Nederlandse Vereniging voor Verbruiksafhankelijke Energieafrekening
(NL. V.V.E.) geeft aan dat veel leveranciers ervoor gekozen hebben om een GJmeter
te plaatsen achter de cv-installatie omdat op deze manier het meest
nauwkeurige inzicht ontstaat in de hoeveel geproduceerde warmte.

De Warmtewet bevat geen verplichting tot het plaatsen van warmtemeters bij de
centrale installatie. Omwille van transparantie en om te voorkomen dat
leveranciers en afnemers discussie moeten voeren over de correcte omrekening
naar de hoeveelheid geproduceerde warmte ben ik van mening dat in situaties
met een gebouw gebonden installatie, waarbij door een centrale installatie gas
wordt omgezet in warmte, het de voorkeur heeft dat de hoeveelheid door de
installatie geproduceerde warmte daadwerkelijk gemeten wordt. Dit kan zowel in
kW als GJ. Ik zie dat in de praktijk meting doorgaans in gigajoules plaatsvindt. Ik
ben voornemens om de wet op dit punt aan te passen.

Ik merk op dat het gemeten verbruik vanaf de centrale meter achter de cvinstallatie
niet direct geschikt is om deze te verdelen over de verbruikers bij de
toepassing van warmtekostenverdelers of kostenverdeelsystematieken. Bij het
bepalen van het individuele verbruik dient rekening gehouden te worden met het
warmteverlies om zodoende het individuele verbruik te benaderen.

Warmtewisselaar in de Warmtewet
De Warmtewet stelt dat de leverancier de redelijke kosten voor het ter
beschikking stellen van een warmtewisselaar bij de verbruiker in rekening mag
brengen. Gebleken is dat de begrippen ‘warmtewisselaar’ (opgenomen in de
Warmtewet) en ‘afleverset’ (opgenomen in het Warmtebesluit) in de praktijk
leiden tot onduidelijkheid. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat enerzijds
leveranciers en verbruikers onnodig tijd en geld steken in geschilzaken, en
anderzijds dat een leverancier de redelijke kosten voor een warmtewisselaar niet
in rekening kan brengen. In de nota van toelichting bij het Warmtebesluit is
opgenomen wat onder een afleverset moet worden verstaan: ‘De afleverset
bestaande uit een warmtewisselaar en warmtemeter.’ In de praktijk zijn de
begrippen ‘warmtewisselaar’ en ‘afleverset’ door elkaar gaan lopen waardoor
onduidelijkheid is ontstaan.

De wetgever heeft met de term warmtewisselaar in de wet feitelijk een afleverset
(een warmtewisselaar inclusief buizen en aanvullende onderdelen) bedoeld, maar
zonder de eventuele meter die hieraan gekoppeld kan worden. In de praktijk zijn
diverse afleversets in omloop die ook verschillende functies hebben. Echter alle
afleversets hebben primair de functie om ruimteverwarming en/of warm tapwater
af te leveren bij een verbruiker. Er zijn bijvoorbeeld ook afleversets zonder het
technische onderdeel warmtewisselaar. Hiermee wordt dan alleen warmte voor
ruimteverwarming afgeleverd bij een verbruiker.

Het is redelijk dat een leverancier alle kosten in rekening kan brengen die
gemaakt worden voor het ter beschikking stellen van een technisch apparaat dat
voorziet in de levering van warmte aan de verbruiker, ongeacht de constellatie
van dit apparaat. De functie van de ‘warmtewisselaar/afleverset’ dient derhalve
leidend te zijn voor het hanteren van de definitie. Ik zal daarom de thans in de
Warmtewet opgenomen definitie zodanig verduidelijken dat de voor
warmtelevering noodzakelijke onderdelen niet meer buiten het huidige begrip
warmtewisselaar vallen.

Ik merk op dat het bovengenoemde betrekking heeft op afleversets die bij
individuele verbruikers zijn geïnstalleerd. In de praktijk zijn er echter ook centrale
afleversets die dezelfde functies vervullen, maar dan voor een groep verbruikers.
Ik beschouw dit soort systemen als collectieve warmtesystemen, waarvoor de
gebruikskosten aan de verbruikers in rekening kunnen worden gebracht. Zoals
hierboven reeds vermeld, is dit als zodanig al opgenomen in de toelichting bij het
Warmtebesluit. Ook deze kosten dienen uiteraard redelijk te zijn.

Storingsregistratie
Op grond van de Warmtewet moet een leverancier in de leveringsovereenkomst
regels opnemen omtrent een vergoeding bij een ernstige storing. Deze
verplichting is nader uitgewerkt in artikel 4 van de Warmteregeling, waar is
bepaald dat de verbruiker een financiële compensatie krijgt voor storingen die
langer dan 4 uur duren en tot een onderbreking van de levering van warmte
leiden, met uitzondering van voorziene onderbrekingen. Om te kunnen bepalen
wanneer een compensatie moet worden verstrekt, dient de leverancier vast te
(kunnen) stellen wat een storing is, wanneer een storing heeft plaatsgevonden,
hoe lang deze heeft geduurd en welke verbruikers hierdoor getroffen zijn. Ik heb
de ACM verzocht een beleidsregel op te stellen die deze verduidelijking geeft.

Veiligheid en lekkages
Een aantal verbruikersorganisaties, zoals Vereniging Eigen Huis en Stichting
Stadswarmte Den Haag-Ypenburg-Nootdorp, hebben vragen gesteld over de
veiligheid van de warmtelevering. Deze verbruikersorganisaties uiten hun zorgen
over de kans op letsel en schade indien bij een lekkage het hete water de woning
blijft binnenstromen totdat de hoofdkranen van de stadsverwarming worden
gesloten, of totdat het energiebedrijf de toevoer van heet water naar een
betreffende wijk stopt. Genoemde organisaties hebben verzocht de Warmtewet
zodanig aan te passen dat de leverancier verplicht wordt om haar installatie beter
te beveiligen tegen lekkages.

De Warmtewet heeft tot doel om de prijzen voor warmte voor verbruikers te
reguleren. Daarnaast heeft de Warmtewet als doel om de levering van warmte te
garanderen. Het stellen van technische kwaliteitseisen aan installaties waarmee
warmte wordt geleverd valt niet binnen de reikwijdte van de Warmtewet en valt
buiten mijn bevoegdheden als minister van Economische Zaken. Wel ben ik in
gesprek met mijn collega, de minister voor Wonen en Rijksdienst, die
verantwoordelijk is voor het stellen van kwaliteitseisen aan warmte-installaties in
de woning, om de geuite zorgen te bespreken.

Vervolgproces
Ik heb inmiddels een start gemaakt met de hierboven genoemde aanpassingen in
de wet- en regelgeving. In mijn voorstel voor de aanpassingen in wet- en
regelgeving zullen onder andere de volgende punten worden meegenomen:
· het verduidelijken van definities in de Warmtewet;
· het uitzonderen van de Vereniging van Eigenaren met gebouw gebonden
installaties van de verplichtingen voor een leverancier die volgen uit de
Warmtewet; en
· het toestaan van correctiefactoren voor de ligging van de woning en
transportleidingen.
De komende maanden zal ik de in deze brief opgenomen voorstellen verder
uitwerken en bespreken. Ik verwacht dat ik in het voorjaar van 2015 een voorstel
tot wijziging van de Warmtewet bij uw Kamer zal indienen.

(w.g.) H.G.J. Kamp
Minister van Economische Zaken

Meer informatie: www.rijksoverheid.nl

Publicatiedatum: 9 juli 2014

Guido van Loon - Appartement & Eigenaar

VvE Helpdesk Advies nodig voor uw VvE?

Raadpleeg onze VvE Helpdesk, een praktische vraagbaak en sparringpartner die uitkomst biedt bij uw VvE vraagstukken.

Reacties Laat een bericht achter
Log in met uw profiel

Om een reactie te kunnen plaatsen heeft u een profiel nodig.

Inloggen
Leeslijst
Wij waarderen uw privacy.
Wij en onze partners gebruiken technologie, zoals cookies, op onze website om advertenties te personalificeren en om verkeer te analyseren. Door op accepteren te klikken gaat u akkoord met ons Privacy & Cookiebeleid.