Veilig het dak op
Het dak van een appartementengebouw heeft zoals alle daken onderhoud nodig en moet periodiek geïnspecteerd worden.
Bron foto: Allrisk
Tijdens werkzaamheden aan een dak moet vallen worden voorkomen. Daarom moeten alle werkzaamheden op een hoogte van 2,5 meter of meer met valbeveiligingsvoorzieningen worden uitgevoerd. In bepaalde gevallen is beveiliging ook nodig bij lagere hoogten.
Valbeveiliging is een onderwerp waaraan zowel in het bedrijfsleven als in de Arbo wet- en regelgeving al veel aandacht wordt besteed. Maatregelen tot valbeveiliging zijn, zoals gezegd, verplicht bij werkzaamheden die op 2,5 meter of hoger worden uitgevoerd. Indien er risicoverhogende omstandigheden zijn, dienen er ook bij valgevaar vanaf een lager niveau dan 2,5 meter maatregelen tot valbeveiliging worden genomen. Van risicoverhoging kan bijvoorbeeld sprake zijn als men door een val in het water terecht kan komen of gemakkelijk uitstekende objecten kan raken. Maar wie is er verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen en wie kan er aansprakelijk worden gesteld wanneer het misgaat?
Verantwoordelijk
Doorgaans zijn er drie partijen betrokken bij een opdracht: de gebouweigenaar (bijvoorbeeld de VvE, als opdrachtgever), de werkgever (als opdrachtnemer) en de werknemer. In principe kunnen we stellen dat de werkgever, vanuit de arbeidsomstandighedenwet, de hoofdverantwoordelijke is voor zijn uitvoerend personeel. De gebouweigenaar speelt hierbij geen rol, tenzij deze zelf (onderhouds)personeel in dienst heeft. In dat geval is hij tevens werkgever en dient hij zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden. Dit kan door het aanbrengen van (tijdelijke) dakrandbeveiliging, het plaatsen van een valbeveiligingssysteem of het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Maatregelen
Valgevaar bestaat bij de rand van het dak en bij sparingen in het dak. Er zijn verschillende manieren om valgevaar te voorkomen. De beste beveiliging is een permanente dakrand van minstens één meter hoog. Daarna heeft permanent leuningwerk van minstens één meter hoog de voorkeur. Het leuningwerk moet een boven- en tussenleuning hebben. Hekwerken en randbeveiligingen moeten bestaan uit een bovenregel op tenminste één meter boven het dakvlak, een tussenregel en een kantplank van 15 cm hoog. Het leuningwerk moet voldoen aan beleidsregel 3.16, lid 6 en aan NEN 2770. Dit moet worden aangetoond met een certificaat, afgegeven door een certificerende instelling. Speciale aandacht wordt vereist in de hoeken en het juist aanbrengen van ballast. Ook de onderbrekingen om de opgang naar het dak mogelijk te maken, dienen aandacht te krijgen. Bij sommige systemen wordt dit opgelost door de leuningen te voorzien van een doorkoppeling op ongeveer twee meter hoogte, zodat poortjes ontstaan. Andere systemen kennen zogenaamde eindbalusters met afsluitbare hekjes. Indien een dakrandbeveiliging niet doorloopt, moet men op een afstand van minstens vier meter van de beëindiging blijven, tenzij men is aangelijnd. Indien de werkplek meer dan vier meter van de dakrand is gesitueerd, kan worden volstaan met een duidelijk waarneembare visuele markering op het dakvlak. Markeren is niet nodig als er een dakrandbeveiliging in welke vorm dan ook aanwezig is, of als er een fysieke afzetting is aangebracht met een hoogte van één meter, op ten minste twee meter afstand van de dakrand. Lees hier meer tips voor dakrandbeveiliging voor optimale dak veiligheid.
Indien er permanente leuningen aanwezig zijn, kan bij bepaalde werkzaamheden worden volstaan met individuele voorzieningen, dat wil zeggen dat de medewerker een harnasgordel draagt die verbonden is met een verankeringspunt. Deze persoonlijke valbeveiliging bestaat uit een harnasgordel en een verbindingslijn met geïntegreerde valdemper. Let op: de gebouweigenaar is verantwoordelijk voor de aanwezigheid en de kwaliteit van het verankeringssyteem. Voor overige werkzaamheden moet worden gestreefd naar het werken met tijdelijke dakrandbeveiliging.
Om een reactie te kunnen plaatsen heeft u een profiel nodig.
Inloggen